Werkvormen

Werkvormen in de eerste graad

In Tuin van Heden vertalen we de inhouden die in het vak godsdienst aan bod komen, in aangepaste werkvormen die communicatie en differentiatie mogelijk maken. De gehanteerde werkvormen worden telkens vermeld in de marge. Volgende werkvormen komen in de eerste en tweede cyclus geregeld aan bod:

  1. Rituelen
  2. Vertellenderwijs
  3. Bibliodrama
  4. Het kringgesprek
  5. Het filosofisch gesprek
  6. Het rollenspel
  7. De seizoenentafel


1. Rituelen
Het ritueel is een belangrijk onderdeel van het opvoeden tot religieuze gevoeligheid. Door het herhalend karakter ervan, biedt het mensen - en kinderen in het bijzonder - een gevoel van veiligheid. Bovendien wordt doorheen rituele handelingen de herkenbaarheid van handelingen vergroot. Daarom pleiten we voor het invoeren van rituelen binnen de godsdienstlessen.

  1. Het gebedsritueel Het is belangrijk dat kinderen de momenten herkennen waarop de leerkracht zich klaarmaakt op te bidden. De handelingen daartoe zijn veelvuldig en elke leerkracht dan die invullen naar eigen creativiteit. We geven een voorbeeld van een mogelijk gebedsritueel.

    De kinderen zitten in de zithoek. Je vraagt om stilte. Laat één van de kinderen de kaars in het midden van de kring zetten en aansteken. Laat een ander kind de muziekdoos opwinden en in het midden van de kring zetten. De kinderen weten dat het gebedsmoment begint op het moment dat de muziekdoos stopt met spelen.

    Je zegt:
    "Wij zitten hier rustig bij elkaar,
    ik ga nu bidden, jullie mogen meedoen.
    Daarom maken we het eerst heel stil:
    we zitten stil, muisstil,
    onze handen samen.
    We kijken allemaal nog eens rustig en in stilte rond…
    We sluiten onze ogen.
    We maken het heel stil binnen in ons
    en luisteren naar alles wat we rondom kunnen horen,
    geluiden van buiten, … geluiden in de klas, …
    de ademhaling van het kind naast ons … onze ademhaling …
    daar worden we stil en rustig van …"

    Daarna begin je te bidden. Na het gebed blaast een kind de kaars uit en zet ze terug op haar (vaste) plaats.


  2. Het bijbelritueel Bij het bijbelritueel geldt hetzelfde principe als bij het gebedsritueel. Kinderen moeten de momenten herkennen waarop je uit de bijbel vertelt. Het belangrijkste attribuut daarbij is de bijbel die een vaste plaats heeft in de klas en die de kinderen herkennen als een elementair deel van het geloof. De handelingen die je daarbij kunt stellen, zijn veelvuldig en elke leerkracht kan die invullen naar eigen creativiteit. We geven een voorbeeld van een bijbelritueel dat je op weg kan zetten.

    Neem de klasbijbel - het is belangrijk dat je dat doet terwijl de kinderen toekijken - en leg hem op een voor iedereen goed zichtbare plaats. Open de bijbel bij het verhaal dat je gaat vertellen. Laat één van de kinderen de kaars naast de open bijbel zetten en aansteken. Vraag de kinderen om stil te worden terwijl je vertelt. Als het bijbelmoment is afgerond, mag één van de kinderen de kaars uitblazen en wegzetten én de bijbel terug naar zijn vaste plaats brengen.






2. Vertellenderwijs
Jonge kinderen zijn in staat zich stevig in te leven in beelden die hen worden aangereikt. Dat is een belangrijk uitgangspunt als men jonge kinderen bijbelverhalen wil vertellen. Door beelden te laten spreken, komen jonge kinderen op het spoor van het bijbelverhaal en slagen ze erin in die bijbelverhalen te kruipen. Het verhaal dat zo door het kind wordt samengesteld, zal niet identiek zijn aan het verhaal in de bijbel. Maar het is een authentiek product dat het oorspronkelijke verhaal erg dicht benadert. Het kind ontdekt dat op het moment dat jij het oorspronkelijke bijbelverhaal vertelt.
Wil een dergelijke visie op het werken met bijbelverhalen kans op slagen hebben, dan moet je de volgende elementen voor ogen houden:

Deze visie vertrekt van 'beelddidactiek': beeldlogische omgang met verhalen. Dat betekent dat men probeert de werkelijkheid adequaat in beelden om te zetten. Het doel is het luisteren naar de werkelijkheid 'die spreekt' en beelden in de luisteraar oproept. Die beelden zijn vertolkers van gevoelens en ervaringen, eerder dan van begrippen. Daarom vormt de beeldlogische omgang met verhalen een tegengewicht voor de begripslogische omgang met de wereld. Verhalen bevatten in wezen altijd gestolde ervaringen. De luisteraar kan zich in die ervaringen herkennen, zodat een wisselwerking tussen het verhaal en de luisteraar ontstaat. Op die manier bemiddelt het verhaal tussen het kind en de wereld en reikt het verhaal het kind hulpmiddelen aan om een greep op die wereld te krijgen.





3. Bibliodrama
Bibliodrama is een bepaalde manier van omgaan met bijbelverhalen waardoor kinderen zich beter in het bijbelverhaal kunnen inleven en daardoor zicht krijgen op de draagwijdte ervan voor hun eigen leven. Voor de eerste cyclus weerhouden we de bibliodramatische werkvormen 'de lege stoel' en 'het tableau-vivant'.

a. De lege stoel

WERKWIJZE: 1. Aanzet:
Vraag de kinderen de ogen te sluiten en terug te denken aan het bijbelverhaal (over …) dat enkele dagen eerder werd verteld. Benadruk dat de kinderen niets over het verhaal hoeven te zeggen, maar dat zij enkel moeten proberen zicht te herinneren wat zij nog weten. Na korte tijd mogen zij de ogen weer openen.


2. Actie:
  1. Vertel de kinderen dat een bepaald personage (het kan ook een dier zijn) uit het verhaal op bezoek komt in de klas. Haal de ingebeelde bezoeker op aan de deur en stel hem/haar voor aan de kinderen. De ingebeelde bezoeker neemt plaats op de stoel die duidelijk zichtbaar klaarstaat (en die leeg blijft).
  2. De kinderen mogen vragen stellen aan de bezoeker.
  3. Demonstreer vooraf hoe dat verloopt: "Je gaat voor de stoel staan, je zegt de naam van de persoon op de stoel en je stelt je vraag. Luister of je een antwoord krijgt. Als dat het geval is, ga je achter de stoel staan; je legt je handen op de rug van de stoel en je geeft het antwoord in de ik-vorm. Als je geen antwoord hoort, ga je terug op je plaats zitten. Wie het antwoord wél hoort, mag achter de stoel komen staan en het antwoord in de ik-vorm formuleren. Het is heel belangrijk dat je deze werkwijze demonstreert. Op die manier weten de kinderen beter hoe de vork aan de steel zit én bijt jij meteen de spits af als 'eerste vraagsteller'.
  4. Het gebeurt dat je meer vragen moet stellen vooraleer één van de kinderen het durft. Maar eens de drempel overwonnen, slaat de werkvorm erg goed aan bij 6- tot 8-jarigen.
  5. Beëindig de werkvorm als er geen vragen meer zijn. Begeleid de ingebeelde bezoeker terug tot aan de deur, terwijl de kinderen hem gedag zeggen.
  6. 'Ontrol' de stoel door die rond te draaien op één van de achterste poten, terwijl je zegt: "Kijk, de stoel is leeg; het is weer een gewone stoel."
3. Actualisering:
  1. Ga zelf op de stoel zitten.
  2. 'In eerste instantie stel je algemene vragen aan de kinderen: "Hoe was het om dat te doen? Wat vonden jullie prettig en waarom? Wat vonden jullie niet prettig? Waarom niet?"
  3. ' Probeer te verkrijgen dat de kinderen de band leggen tussen het verhaal en hun eigen leven door vragen te stellen als: "Zijn er dingen waaraan jullie moesten denken toen je een bepaald vraag of een bepaald antwoord hoorde? Wie van jullie heeft al eens iets meegemaakt dat je in een bepaalde vraag of een bepaald antwoord hoorde? Vertel eens …" Het helpt als je eerst zelf verwoordt wat de vragen en antwoorden bij jou hebben opgeroepen.
  4. 'Als alles gezegd is, doe je het bijbelritueel en vertel je het verhaal opnieuw, zodat de kinderen de oorspronkelijke versie kunnen vergelijken met de vragen die ze gesteld hebben en de antwoorden die ze gegeven hebben. Na het vertellen van het verhaal en het afsluiten van het bijbelritueel, is de werkvorm ten einde.

b. Het tableau vivant

De bedoeling van een tableau vivant (een levend schilderij) is - opnieuw - de inleving. De kinderen nemen de rol van een personage op zich, maar die rol is beperkt in 'tijd': het is een momentopname zoals op een schilderij of een foto, én in 'plaats': de personages bewegen niet.


WERKWIJZE:

1. Aanzet:

Een fragment uit een verhaal, een foto, één tekening uit een stripverhaal, een bepaalde situatie, … kunnen aanleiding geven tot een 'tableau vivant'.
  1. Leg de kinderen uit wat een 'tableau vivant' is: het zo getrouw mogelijk nabootsen van wat in een fragment gezegd wordt of van wat op een foto, een tekening of in een situatie te zien is.
  2. Bepaal samen met de kinderen het fragment dat je gaat uitbeelden.
  3. Vraag wie van de kinderen een bepaald personage wil nabootsen en dus een bepaalde houding wil aannemen.
  4. Geef de overgebleven kinderen de opdracht zorgvuldig te observeren. Mogelijke observatie-items zijn:
    - welke gelijkenissen zijn er met het origineel?
    - welke verschillen zijn er met het origineel?
    - …

2. Actie:
Het 'tableau vivant' wordt neergezet (gevormd). Je geeft het kind (de kinderen) aanwijzingen omtrent houding, mimiek, lichaamstaal, … Zo bouw je het tableau vivant op. Als iedereen denkt klaar te zijn, laat je het geheel even stilstaan. Dat is het moment waarop de anderen écht kunnen observeren.

3. Actualisering:
Het 'tableau vivant' wordt verbroken. De kinderen gaan in de kring zitten. Er volgt een gesprek. Vraag eerst naar de gevoelens van de kinderen die deelnamen aan het tableau vivant. Daarna komen de observatoren aan het woord. Vraag ten slotte wat het tableau vivant zoal heeft opgeroepen bij de kinderen.


TIP:
  1. Het is heel verrassend om hetzelfde 'tableau' door verschillende kinderen te laten neerzetten. Eenzelfde fragment of situatie kan daardoor een totaal andere uitstraling krijgen.
  2. Het 'tableau vivant' echt fotograferen werkt stimuleren.






4. Het kringgesprek
Het is voor iedereen duidelijk dat bij een kringgesprek vooral het dynamisch-affectieve aspect primeert. Basisvoorwaarde voor een kringgesprek is een open pedagogisch klimaat met respect voor elkaar, vertrouwen in elkaar en betrokkenheid op elkaar. Het doel van het kringgesprek zoals wij dat hier gebruiken, is het verhogen van de betrokkenheid van de kinderen bij het onderwerp.

WERKWIJZE Omdat we in onze handleiding dikwijls van deze of een hieraan verwante werkvorm gebruik maken, lijkt ons het inrichten van een permanente zithoek in de klas echt geen overbodige luxe.





5. Het filosofisch gesprek
Een filosofisch gesprek verschilt van een kringgesprek qua onderwerp en methode. Een filosofisch gesprek gaat over een filosofisch onderwerp, de 'waarom-vragen' zijn van groot belang. Daarom sluit een filosofisch gesprek nauw aan bij de leefwereld van het kind waarin het heel dikwijls 'waarom-vragen' stelt. Op die manier ontdekt de groep die het gesprek voert, criteria en redenen voor het vormen van een mening. Het doel van filosofische gesprekken met kinderen is hen te motiveren en hulpmiddelen aan te reiken om zelfstandig en met voldoende kritische zin de wereld rondom te bekijken.

WERKWIJZE:





6. Het rollenspel
De bedoeling van een rollenspel is (opnieuw) de inleving. Doorheen het opnemen van bepaalde rollen kunnen kinderen zich beter inleven in de personages en hun handelswijze en bieden ze ook de toeschouwers die mogelijkheid.

WERKWIJZE: Een verrijkende mogelijkheid bij het rollenspel is het inschakelen van observatoren. Ze krijgen vooraf een bepaalde opdracht, bv. het bekijken van een bepaalde persoon (lichaamstaal, mimiek, uitspraken, ...). Na het spel worden hun bevindingen naast de bevindingen van de spelers gelegd.





7. De seizoenentafel
De seizoenentafel in Tuin van Heden is een variant op de seizoenentafel volgens de Steinerpedagogie. Het werken met de seizoenentafel beoogt het intenser beleven van de tijd, de jaargetijden, de natuur en het kerkelijk jaar. Het kerkelijk jaar hangt sterk samen met onder meer de jaargetijden en de natuur. Als je een stuk van de natuur en de seizoenen in de klas tentoonstelt, kan het kerkelijk jaar van daaruit samen met de kinderen beleefd worden.


Basisbenodigdheden:
Het doek wordt over de bank of ... gelegd. Daarop komen de natuurmaterialen en de lichtbron. De leerkracht én de kinderen brengen voorwerpen voor de seizoenentafel mee. Dit is mogelijk op voorwaarde dat de bedoeling van de seizoenentafel duidelijk is uitgelegd.

De verdere aankleding kan o.a. door een afbeelding (reproductie, prentbriefkaart, prentenboek, ...) die aansluit bij het seizoen, de periode van het kerkelijk jaar of het thema dat op dat moment in de klas aan de orde is. Ook liedjes of gedichten die erbij aansluiten, kunnen hun plaats op de tafel krijgen.

Trek op een vast moment in de week 10 minuutjes tijd uit om met de kinderen te kijken naar wat er op de seizoenentafel ligt, waarnaar die elementen verwijzen, wanneer de attributen moeten veranderd worden in functie van het volgende seizoen of feest, ... Een dergelijk 'stilstaan bij ...' is ook een mooie dagafsluiter.